bloedgroepen
-Bloedfactor: stof op het celmembraan van rode bloedcellen die als lichaamsvreemde stof (antigeen) werkt voor iemand die deze stof niet heeft.
-Er zijn 4 bloedgroepen: A, B, AB en O. het bloedplasma bevat antistof tegen de bloedfactor die niet op de rode bloedcellen zit.
-Resusfactor. Bij resuspositief bloed (Rh+) bevatten de rode bloedcellen de resusfactor; bij resusnegatief bloed (Rh-) niet.
-Antiresus word gevormd als Rh- - bloed in contact komt met Rh+- bloed. De vorming van antiresus verloopt langzaam.
-Bloedtransfusies. Bij voorkeur geeft men bloed van een donor met
dezelfde bloedgroep en resusfactor als de ontvanger.
- Bloedfactor A en anti-A reageren met elkaar, net
als bloedfactor B en anti-B. 00k de resusfactor
reageert met antiresus.
- Rode bloedcellen klonteren samen als de
bloedfactor van de donor reageert met antistof van de ontvanger.
- Mogelijke bloedtransfusies bij de bloedgroepen A,
B, AB en 0:
- Bloedgroep 0 is de atgemene donor.
- Bloedgroep AB is de algemene ontvanger.
- Bij een eerste transfusie van resuspositie
bloed naar een resusnegatieve ontvanger
treden geen problemen op, doordat de
vorming van antiresus langzaam verloopt.
Bij een tweede bloedtransfusie treedt
samen klontering van rode bloedcellen op.
-Transfusie van resusnegatief bloed naar een
resuspositieve ontvanger is mogelijk.
Proberen kunnen optreden bij een resus negatieve moeder die zwanger is van een resuspositief kind.
-Na de bevalling vormt de moeder langzaam
antiresus.
-Tijdens een volgende zwangerschap kan
je antiresus van de moeder in het (resuspositieve) bloed van het kind terechtkomen.
Gevolg: de rode bloedcellen van het kind
worden afgebroken (resuskindje).
- Door toediening van antiresus aan de moeder:
onmiddellijk na de geboorte wordt de vorming
van antiresus tegengegaan
Om de kruisproef te oefenen, klik op de onderstaande link.